Green Deal dwingt infrabedrijven tot duurzaamheid
“Blijf niet hangen in mooie verhalen”

Met de Green Deal van de Europese Unie komt er een vloedgolf aan richtlijnen op infrabedrijven af. Dat betekent volgens Jan Jonker, hoogleraar emeritus Duurzaam Ondernemen aan de Radboud Universiteit Nijmegen, uiteindelijk ook dat infrabedrijven goedbedoelde pilots moeten uitrollen naar nieuwe concrete circulaire modellen. “Het is goed dat de richtlijnen er komen, want anders blijven we hangen in mooie verhalen.”

Een pakket aan maatregelen moet ervoor zorgen dat Europa in 2030 de CO2-uitstoot met 55 procent terugbrengt ten opzichte van 1990. In 2050 moet Europa het eerste klimaat-neutrale continent worden. De Europese Unie draagt dan, als het goed is, niet meer bij aan de opwarming van de aarde door de uitstoot van broeikasgassen. Wat gaat de EU doen? Allereerst noemen we hier de Sustainable Finance Disclosure Regulation die 10 maart 2021 is ingegaan. Het doel: kapitaalstromen inrichten op het realiseren van een groenere en schonere economie. Ook de EU Taxonomy moeten we hier noemen. De taxonomie biedt een classificatiesysteem waarmee partijen in de financiële sector duidelijk maken in welke mate zij duurzaam investeren en waar die investeringen zich precies op richten.

Naar circulaire economie
Wie verder gaat, stuit al snel op de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Deze geldt vanaf 2023 namelijk voor alle beursgenoteerde bedrijven en daarnaast voor bedrijven die aan twee van drie criteria voldoen: meer dan 250 medewerkers, meer dan 40 miljoen omzet en meer dan 20 miljoen euro op de balans. Deze richtlijn verplicht bedrijven te rapporteren over de milieu- en sociale impact van bedrijfsactiviteiten en verplicht om deze informatie te laten toetsen door een accountant. Jonker wijst ook op het nieuwe Circular Economy Action Plan (CEAP) van de Europese Commissie. Dat heeft als doel de overgang van een lineaire industrie naar een circulaire economie. Het CEAP bevat een beleid voor duurzame producten en focust met name op grondstof-intensieve sectoren.

Digitaal productpaspoort
Eveneens onderdeel van het plan: het digitaal productpaspoort. De EU wil in 2026 het systeem van digitale productpaspoorten volledig gereed hebben voor implementatie. Het beoogde resultaat: een beveiligde database in de cloud, waarin tijdens de hele levenscyclus van een product informatie wordt vastgelegd over de ecologische footprint die dat product in zijn leven achterlaat. Meest recent lanceerde de Europese Commissie het Sustainable Product Initiative. Jonker: “Al bij het ontwerp moet rekening worden gehouden met duurzaamheid en dat blijft zo over de hele levenscyclus van het product heen. Het voorstel gaat over een breed scala aan producten: van elektronica en textiel tot meubilair. Ook basisindustrieproducten zoals staal, cement en chemicaliën komen aan bod in de nieuwe wetgeving. Om het naar infra te vertalen: dan ben je tijdens de hele levenscyclus van bijvoorbeeld asfalt, rails tot aan wagons en verkeersborden verantwoordelijk voor de materialen. Die moet je kunnen traceren en tot het einde van de levenscyclus weer terughalen.”

Deel is al realiteit
“Er komt enorm veel op ons af”, concludeert ook Hans Nooter, CSR-adviseur bij netwerkbedrijf Alliander. “Een deel is al realiteit, zoals de EU Taxonomy en de CSRD. Daar hebben we ons jaarverslag al op aangepast. Bijvoorbeeld door het indelen van onze activiteiten in de categorieën van de EU Taxonomy. Om bij die rapportages van elkaar te leren hebben we samengewerkt met de andere netwerkbeheerders Stedin en Enexis. Je ziet ook dat de rapportage-eisen zich verdiepen. Je moet over 2022 ook verdergaand rapporteren over jouw impact op klimaatverandering, biodiversiteit en grondstoffen. Ook dat is een grote operatie en een nieuwe werkstroom voor het jaarverslag. Daarbij moeten we data zien te krijgen over de onderwerpen, deze ontsluiten, toepassen en erover rapporteren. De bedoeling vind ik goed. Want hiermee wordt voor investeerders transparant hoe duurzaam de bedrijven zijn waarin ze willen investeren. Waarbij ‘groene’ bedrijven een streep voor hebben op de financieringsmarkt. Gezien de enorme investeringsagenda die we hebben voor de energietransitie zijn toegang tot de kapitaalmarkt en gunstige condities beslist van belang.”

Impact op bedrijfsvoering
Alliander rapporteert met dat doel richting de financieringsmarkt al drie jaar volgens het raamwerk van de Task Force on Climate-related Financial Disclosures. Nooter: “Ook daarmee rapporteren financiële- en niet-financiële instellingen over hoe klimaatfactoren impact zullen hebben op hun bedrijfsvoering. Het is een initiatief vanuit de financiële wereld dat ook kijkt naar welke risico’s financieringen lopen in het licht van de klimaatverandering. Met de gedachte die risico’s uit te sluiten. Als je op het goede duurzaamheidspoor zit, heeft dat tegenwoordig al effecten op de financierbaarheid van je onderneming. Zo zijn er ook green bonds oftewel groene obligaties. Die worden door overheden en bedrijven uitgegeven om klimaatgerelateerde projecten te financieren.” Alliander heeft diverse van dit soort groene obligaties lopen. Nooter: “Ik vind het wel belangrijk om te melden dat duurzaam opereren geen selectief winkelen moet worden. Dat we naast dit financieel kapitaal ook de thema’s geproduceerd, intellectueel, menselijk, sociaal en relationeel en natuurlijk kapitaal voor ogen blijven houden.”

Goedbedoelde pilots
“De kapitaalmarkten kunnen een enorme kracht vormen”, stelt Jonker. “Het is goed als er via die kant ook druk op de transitie wordt gezet, maar overall merk ik dat die kracht nog nauwelijks zoden aan de dijk zet. Natuurlijk, projecten van bijvoorbeeld vijftig miljoen euro zijn interessant, maar we moeten, om de klimaatverandering tegen te gaan, veel meer doen. Ik word gek van de goedbedoelde pilots. Die zijn op zich aardig. Maar het is nu de tijd om pilots om te zetten in echte veranderingen. We hebben geen tijd meer om de transitie niet in te zetten. Het kabinet wil één miljoen huizen voor 2030 bouwen. Waarom bouwen we er 250.000 niet compleet circulair. Dus in woonwijken van 250 eenheden, energetisch compleet zelfstandig, ecologisch verantwoord en met her te gebruiken materialen. Technisch kan het, nu nog politici van Rijk, provincie en gemeente die eraan willen. Dan moeten we ook andere infrastructuur ontwikkelen. Niet een groot netwerk waar we alles aan hangen en dan roepen dat het niet meer past in Drenthe omdat daar de draad voor transport te klein is. Nee, dat elektriciteitsnet is van bewoners. Netwerkbeheerders helpen het opbouwen, maar geven het daarna terug aan de bewoners. Los daarvan, een derde van de elektriciteit gaat verloren in transport. Bij een lokaal netwerk van groene energie bespaar je dat derde deel ook nog eens.”

Groei kan niet oneindig doorgaan
Hans Nooter beseft dat de transitie van het economische lineaire model naar een circulair model de grootste is. “De vraag naar energie blijft groeien. Die groei kan niet oneindig doorgaan. Kern van duurzaamheid is dat je rekening houdt met de schaarse beschikbaarheid van bronnen. We moeten daarom meer doen met minder. Het is daarmee net als koken als je geen boodschappen hebt gedaan. Je kookt met hetgeen je hebt. Terwijl wetgeving ons tot nu toe verplicht om infrastructuur aan te leggen op basis van piekbelasting. Bij wegen, spoor, water en elektriciteit is dat vanuit de geschiedenis en met goede bedoelingen zo geregeld. Nu moeten we leren omgaan met schaarste en slimmer gebruiken wat we hebben. Daar leer ik van ecosystemen. Die kunnen ook niet altijd doorgroeien, maar kennen natuurlijke tegenkrachten. Als we zo denken, kunnen we ook partner-infrabedrijven opzoeken om met hen slimme verdelingen te bedenken. Zoals de RET de stroomvoorziening van het tram- en metronetwerk gaat inzetten voor het laden van bussen en auto’s. En dus ook een laadinfrastructuur gaat bieden.”

Gaat de knop om?
“Wanneer gaat de knop om?”, vraagt Jonker zich af. “We kennen zandschaarste, waterschaarste en algehele grondstoffenschaarste. Tel daarbij op PFAS en CO2. Tot nu toe is het antwoord daarop dat projecten stil worden gelegd en te duur worden. Terwijl je je de vraag moet stellen hoe het dan wel kan. Daarbij is de EU een aanjager, ook voor infrabedrijven. Die krijgen te maken met regels die steeds strenger worden en op een gegeven moment zeggen dat er bijvoorbeeld dertig procent recyclaat in asfalt of beton moet zitten. Wanneer valt het kwartje dat we dan echt nieuwe modellen moeten hanteren? Daarbij dienen circulair gebouwde wijken in Lelystad, in Hengelo, in Denemarken en een voorwijk van Londen als voorbeelden. Die pilots moeten we uitrollen. Dat het kan, is al bewezen. We moeten het nu gaan doen.” Jonker constateert dat de huidige systemen in infrastructuur zijn gebouwd in een tijd van overvloed. “We voeren zo snel mogelijk water af dat schoon is. Op waterschaarste is onze infrastructuur niet ingericht.”

Water is veel te goedkoop in Nederland, betoogt Jonker vervolgens. “Verhoog de prijs van water de komende zeven jaar stelselmatig. Niet alleen ter compensatie voor de inflatie maar om de transitie van de infrastructuur te bekostigen. Nu reinigen we water vanuit een hygiëneverplichting die wettelijk is vastgelegd. Maar we moeten toe naar waterbehoud, naar circulair water dat continu her te gebruiken is. Dat vraagt aanpassingen van de infrastructuur. Dat kost geld. Laten we een fonds maken dat daarvoor bestemd is.

Hans Nooter, Alliander: Impact rapportage is geen doel op zich
Rapporteren over impact op de maatschappij moet geen doel op zich zijn, stelt Nooter. “Het is de bedoeling om inzicht te creëren, zodat we onze ongewenste impact kunnen verminderen. Maar dat begint bij meten waar je impact als onderneming zit. Hoe je dat doet, is nog een zoektocht voor veel ondernemingen. Er zit ook een dubbele materialiteit in. Je kijkt naar de impact van risico’s zoals klimaatverandering en vermindering van biodiversiteit op het bedrijf. En aan de andere kant naar de risico’s die het bedrijf veroorzaakt met betrekking tot het milieu en de maatschappij. Daarbij wil je jezelf kunnen vergelijken met andere infrabedrijven. Daarvoor kunnen we als infrabedrijven ook dezelfde taal spreken om tot die vergelijkbaarheid te komen. Belangrijk voor ons is ook het digitale productpaspoort, een voorstel vanuit het Europees parlement. Dat komt over vanuit de vliegtuigindustrie waar er al langer ervaring mee is. Upstream en downstream in je keten moet je je materialen kunnen volgen. Uiteindelijk om gebruik van virgin-materialen, dus materialen gemaakt uit nieuwe grondstoffen, zoveel mogelijk te voorkomen.”
Infrabedrijven moeten werken binnen de beperkingen die er zijn, sluit Nooter af. “Slimmer, efficiënter en anders. Meer samendoen omdat er schaarste is.” Jan Jonker sluit daarbij aan. “Dat vraagt nu wel een forse sprong naar voren. Niet alleen vanuit intrinsieke motivatie om klimaatverandering tegen te gaan, maar ook vanuit de Europese richtlijnen. De tijd van mooie verhalen vertellen, maar weinig doen, is voorbij.”

Terug naar overzicht