Jan Hendrik Dronkers werd op 1 september 2020 secretaris-generaal bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Hij is een man van de verbinding, maar vindt ook dat de grote opgave waarvoor infrastructuur staat niet versimpeld moet worden tot één commissaris of één instituut.

Welke toekomst ziet u voor NGinfra?
“Ik heb in het bestuur van NGinfra gezeten. Dat was zo’n zeven jaar geleden. In een tijd dat we verkennend naar elkaar toe waren. Ik was en ben nog steeds een groot voorstander van dat we in elkaars keuken kijken, kennis delen en daar waar dat kan samen optrekken. Dat was ik ook toen ik directeur-generaal Rijkswaterstaat was. Er zit namelijk een gelijkenis in de aansturing en het beheer van infrastructuur, in welke vorm dan ook. Daarnaast: als je een deel van infrastructuur wilt vernieuwen kom je elkaar tegen. Of dat nu bij een kruising van vaarwegen en wegen is of bij een onderwerp als de energietransitie. Daar waar je elkaar tegenkomt, is er vaak geen gezamenlijke beheervisie of een vertaling naar het ruimtelijk domein. Het is goed dat daar NGinfra haar schouders onder zet en infrastructuur zichtbaar maakt. Zodat het niet als een vanzelfsprekendheid wordt ervaren. Dat is wel meer een marathon dan een sprint. Je hebt een lange adem nodig om infrastructuur niet als een vanzelfsprekendheid te laten ervaren.”

Wat wilt u NGinfra meegeven vanuit uw functie?
“Allereerst dat het goed is dat de infrabedrijven een gezamenlijkheid hebben. Dat is ook fijn in de intensieve samenwerking met mijn ministerie. Daar stelt NGinfra zich altijd faciliterend op als we informatie nodig hebben over wat infrabedrijven willen en kunnen. Echter, NGinfra is een kleine organisatie. Het gedachtegoed van samenwerken wordt in het hoger management van de infrabedrijven wel gedeeld, maar er moet denk ik meer diepgang uit de geassocieerde organisaties zelf komen. Zij zijn vaak toch nog in hun eigen kolom bezig.”

NGinfa is een voorstander van een system of systems-aanpak. Daarin zijn alle infrasystemen en de onderlinge afhankelijkheden inzichtelijk. Wat vindt u daarvan?
“Het gedachtengoed van een system of systems-benadering voor infrastructuur spreekt mij aan vanuit het perspectief van het verkrijgen van inzicht van de impact van infrastructurele netwerksystemen op het grotere geheel van de samenleving. Netwerksystemen zijn van grote invloed op de gebruiksmogelijkheden, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van onze leefomgeving. Met die leefomgeving moeten we verstandig omgaan. Alleen al omdat in de leefomgeving vele opgaven spelen, zoals woningbouw, de energietransitie, klimaatadaptatie, het bevorderen van gezondheid en biodiversiteit. In een system of systems-benadering voor infrastructuur gaat het dan niet alleen om het aanpakken van infrastructurele knelpunten, het gaat ook en steeds meer om het creëren en behouden van de genoemde waarden. Dat vraagt om interdepartementale coördinatie en integrale afstemming, in relatie tot het ruimtegebruik. Daar hoort eveneens een meer open planproces met stakeholders bij, gericht op waardecreatie en –behoud in ruimtelijk economische en sociaal maatschappelijke zin. Het opheffen van de barrièrewerking van infrastructuur, efficiënt ruimtegebruik door dubbel grondgebruik, functiecombinaties of het verminderen van hindercontouren zijn voorbeelden van hoe we via een systemische benadering van infrastructuur kunnen komen tot waardecreatie. Die waardecreatie kan zeer substantieel zijn, zoals uit de evaluatie van de ondertunneling van de A2 in Maastricht is gebleken.”

NGinfra bepleitte onlangs dat er meer regie moet komen op de aanleg van infrastructuur. Nu kent Groot-Brittannië een board of infrastructure. Voorzitter Pier Eringa van NGinfra had oren naar een commissaris voor infrastructuur.
“Een board of infrastructure klinkt goed en is op topniveau snel bedacht. Maar je moet uitkijken met een buitenlands instituut te kopiëren naar de Nederlandse situatie waar polderen nog altijd de norm is om verder te komen. Ik weet uit mijn ervaring iets van de situatie in het Verenigd Koninkrijk. Daar heeft men weliswaar snel een lijn te pakken, maar die lijn wordt te snel weer ingeleverd. In een split second. Daarnaast vind ik dat we het eerst moeten hebben over de interactie van infrastructuur met de rest van het ruimtelijke domein. Dat hebben we bij de ontwikkeling van de Nationale Omgevingsvisie gedaan en dat smaakt naar meer, maar je ziet hoe moeilijk dat al is. We willen te veel en we hebben te weinig ruimte. Uiteindelijk ga je met infrastructuur ook nog het ruimtelijke domein in. Het lijkt mij verstandig om eerst daarover te praten en dan pas te kijken welke vorm dat moet krijgen. Ik ben dan ook niet op voorhand voor een commissaris. Het lastige daarvan is ook dat je daarmee het probleem naar een functie schuift, terwijl ik – ook van de partijen binnen NGinfra – eigenaarschap verwacht. Vraag is zelfs of een commissaris in ons polderlandschap wel een deuk in een pakje boter kan slaan.”

Binnen NGinfra werken infrabedrijven met elkaar. Ze proberen te denken als één infrabedrijf. Zou dat ook niet meer aan de kant van de departementen moeten?
“Ik vind dat die samenwerking tussen de zes departementen groeit. Het klimaatakkoord is daarvoor een versneller. Ook in de NOVI hebben we samengewerkt, alhoewel de afwegingsprincipes nog best abstract zijn. Die moeten we dan dus meer handen en voeten geven. Dat is nog niet zo makkelijk, net zoals samenwerken op de werkvloer met de associatiebedrijven van NGinfra onderling nog niet zo makkelijk is. Het vraagt van elk departement dat ze hun eigen schaduw overstappen, zichzelf soms achterstellen tot de ander en soms terwijl er geen politiek gewin is.”

Bij welke voorbeelden is het wel gelukt?
“Buitengewoon geslaagd is de opgave rondom Ruimte voor de rivier. Daar is gewerkt vanuit de scherpe doelstelling van waterstandverlaging en de abstractie van ruimtelijke kwaliteit. Die samenwerking is echt heel goed gelukt. Maar ik denk ook aan de tunnel in Maastricht die sociale ontwikkelingen koppelt aan het beter vormgeven van internationale verbindingen. Dat is een voorbeeld van opgavegericht werken. De Maasplassen zijn ook zo’n mooi voorbeeld. Het kan dus wel. Maar we moeten het veel vaker doen. Ook omdat thema’s als de klimaatadaptatie en de energietransitie dat vragen. Let wel, het is geen kwestie van onwil. Maar samenwerken maakt het soms moeilijk om problemen aan te pakken. Je moet elkaar dan eerst vinden en verbinden. Dat wordt gehinderd door sectorale opvattingen die de integrale aanpak in de weg kunnen zitten. Je zult dus de thema’s prioriteit moeten geven waar je als NGinfra elkaar het beste weet te vinden. Hetzelfde geldt voor de departementen.”

Hoe groot is de noodzaak tot samenwerking?
“Heel hoog. In die zin zie ik de oproep van Pier Eringa ook eerder als een noodkreet. A: We moeten infrastructuur niet vanzelfsprekend vinden en dus maatschappelijk zichtbaarder maken. Daar treft Pier in mij een medestander. En B: De huidige infrastructuur dateert hoofdzakelijk van net na de Tweede Wereldoorlog. Er zijn budgettaire tekorten voor de instandhouding. Dat tekort moeten we voor het voetlicht zien te krijgen. Ik voel dat dit het moment is om het te doen. We moeten niet wachten tot het moment dat er storingen en gedoe komen. Overigens geven we dat belang al aan bij de formatie en het kabinet. Dat doe ik gezamenlijk met mijn collega secretaris-generaal Maarten Schurink van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Het verhaal, ook over wat het meest urgent is, moeten we gezamenlijk naar boven trekken. Dat kan wel wat krachtiger.”

Diverse politieke partijen willen 1 miljoen woningen bouwen tegen 2030. Wordt er wat u betreft voldoende nagedacht over de infrastructuur die daarbij hoort?
“Nee. Niet voldoende. Het is niet uit, maar ook niet voldoende in beeld. Ik vind dat infrastructuur medebepalend moet zijn voor waar woningbouw plaatsvindt. Daar kunnen we pro-actiever, met meer toekomstgevoel naar kijken. De foute werkwijze is dat we eerst een wijk plannen en dan nog aan infrastructuur denken. We bouwen ook op plekken die diep zijn wegzakt of waar infrastructuur moeilijk naartoe is aan te leggen, het is goed vooraf te realiseren wat dat betekent. Het was in het verleden best logisch om een bestuurslaag dichtbij de burger te brengen, maar met de klimaatopgave, de energietransitie en de woningbouw kun je niet anders dan er meer regie op te zetten. Die regie moet ook de principes van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in zich hebben. Om van daaruit de politiek duidelijke keuzes voor te leggen. Met het voorbereiden van de keuzes gaan we ambtelijk uiteraard door, zodat een nieuw kabinet knopen kan doorhakken.”

De teneur bestaat om woningen toe te voegen aan de Randstad omdat daar de vraag het hoogst is. Maar tegelijkertijd hebben we te maken met zeespiegelstijging en klimaatverandering. Is het wel verstandig om daar te bouwen?
“Allereerst: ik denk dat we aardig in beeld hebben waar het onder loopt en waar de vitale infrastructuur ligt. Ook zijn we met het versterken van dijken goed bezig om te zorgen dat we rampen voorkomen. Dat in plaats van te reageren op rampen. Dat gezegd hebbende: we wonen in een delta. Het meeste deel van ons verkeer en vervoer begint of eindigt in een haven. Die havens kun je niet zomaar in het binnenland neerleggen. Die zijn een fysiek gegeven. Daarbij komt dat havens nieuwe energiehubs worden. We zijn dus in de delta’s kwetsbaar, maar we moeten die kwetsbaarheid beschermen. Desondanks kun je wel bekijken of functies die ook elders kunnen plaatsvinden, ook daadwerkelijk elders hun beslag krijgen. Denk aan ICT-voorzieningen. Ook voor dergelijke overwegingen is regie nodig. Deze red je niet via het marktmechanisme. Dit vraagt om een regiefunctie voor de lange termijn.”

U heeft het over ICT-voorzieningen. Datacenters zijn goed voor de economie, maar slecht wat betreft het verbruik van energie en water…
“Dat vraagstuk moet je niet alleen van die kant bekijken. Waarom komen techbedrijven hier? Dat heeft te maken met het opleidingsniveau, de beschikbare ruimte en de transportmogelijkheden die geweldig zijn in ons land. Wat dat nu in directe zin in een gebied betekent, kan ik niet overzien. Daar ben ik geen expert in. Maar die investeringen zijn wel een compliment aan Nederland. Die doen partijen vanwege de manier waarop we er als land bij liggen. De uitwerking van die investeringen op de totale economie is moeilijk concreet vast te stellen. Ik pleit er wel voor om niet alleen vanuit de eerste ordereffecten te redeneren, maar ook naar de tweede ordereffecten te kijken. Als we dan alsnog tot de conclusie komen dat we datacentra een halt toe moeten roepen, dan is dat zo.”

Infrabedrijven hebben onlangs in het Verbond Brede Welvaart verklaard dat ze willen bijdragen aan een toekomstbestendige, duurzame en sociale samenleving. Ze gaan zich jaarlijks publiekelijk verantwoorden over hun bijdrage aan de brede welvaartsontwikkeling. Hoe denkt u daarover?
“Dat is goed. Dat maakt wat je doet toekomstvaster. Probleem bij het vaststellen van brede welvaart is vaak het instrumentarium. Hoe neem ik indicatoren in die hoek mee in mijn besluitvorming? Daar moet je het met elkaar over hebben en ik begreep dat precies dat ook gaat gebeuren. Uitstekend. Je kunt niet met de meetlat van de oude economie in de nieuwe economie overleven. En andersom. Tijdens de transitie moet je vervolgens zorgen dat je niet dogmatisch het een of het ander hanteert. Wees tijdens de overgang verstandig, want als horizon hebben we 2050. Fossiele brandstoffen kun je niet in een paar jaar helemaal uit het beeld krijgen, hoe jammer we dat ideologisch ook vinden. Als je daar dan te dogmatisch in bent, kun je elkaar ook niet vinden en kom je allemaal niet verder. Soms betekent een transitie ook dat je bestaande industrieën die niet snel wat anders kunnen verzinnen moet stoppen. Oftewel: kiezen is altijd een beetje verliezen. Niet kiezen is zeker verliezen.”

Tot slot: u constateert dat het ingewikkelde opgaves zijn waar Nederland voor staat…
“Het is niet iets voor de snelle oplossingen. Wij, NGinfra en mijn ministerie, moeten ervoor zorgen dat we de opgaves voor het voetlicht krijgen. Daarbij roep ik wel op: versimpel het niet tot één figuur als een commissaris of één instituut. Als je een team aan het bouwen bent, wil je dat alle spelers zich onderdeel voelen van de wedstrijd. Je wilt als team beter worden. Dan moeten we dus ook gezamenlijk harder trainen.”

Terug naar overzicht