“Focus op brede welvaart biedt vollediger perspectief op impact”

Rik van Steekelenburg deed voor zijn master Environmental Sciences aan de Wageningen University & Research een stageonderzoek bij Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft zich als doel gesteld om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Om dat doel te realiseren heeft de organisatie vier transitiepaden opgezet. Voor zijn onderzoek focuste Van Steekelenburg zich op het transitiepad ‘bouwplaats en bouwlogistiek’. “Rijkswaterstaat wil de activiteit op bouwplaatsen en de logistiek ernaartoe verduurzamen. De omgeving moet bovendien minder hinder ervaren van werkzaamheden. Hiervoor gebruik ik het waardecreatiemodel en pas ik de indeling van impacts onder zes kapitalen toe op het transitiepad”, legt hij uit. Organisaties die brede welvaart omarmen kijken verder dan alleen de financiële impact van hun doen en laten. Ook zaken als impact op het milieu en arbeidsomstandigheden spelen een rol.

Materieel verduurzamen
Om de transitie te kunnen maken, is het noodzakelijk dat het materieel dat Rijkswaterstaat gebruikt wordt verduurzaamd. Van Steekelenburg: “We zetten daarbij vooral in op elektrische aandrijving. Daarnaast zijn waterstof en biodiesel ook een optie. De impact op het klimaat is hierdoor al een stuk minder. Maar de stap hiernaartoe is niet eenvoudig. Zo moet het elektriciteitsnet worden verzwaard en de opwekking verduurzaamd. Het is heel goed als je lokaal, op de werkplaats, stroom kunt bieden aan elektrische graafmachines, maar als dat wordt opgewerkt door kolencentrales verplaats je het probleem. Dan is er misschien sprake van minder uitstoot van fijnstof en stikstof, maar als de CO2-uitstoot net zo groot blijft is het rendement van de transitie laag.”
Alleen om te verduurzamen moet je wel kunnen verduurzamen. Van Steekelenburg: “Er moet een aanbod ontstaan van elektrische graafmachines. Tot nu toe is dat aanbod minimaal en de ontwikkelingen hierin gaan ook niet hard. Zeker als je het vergelijkt met het aanbod van elektrische personenauto’s. De industrie die werktuigen produceert is vooralsnog star.”

Sterke positie Rijkswaterstaat
In het versnellen van deze ontwikkeling is een rol weggelegd voor Rijkswaterstaat, vindt Van Steekelenburg. “Het heeft in Nederland een sterke positie. Grofweg tien procent van de bouwactiviteit is terug te koppelen aan werkzaamheden van Rijkswaterstaat. De transitie kan worden bespoedigd door aannemers met duurzaam bouwmaterieel een korting te gunnen in het aanbestedingsproces. Werktuigen hebben echter een levensduur van zo’n tien jaar, dus moet er nu gehandeld worden zodat in 2030 de hele vloot gemoderniseerd kan zijn. Leveranciers van werktuigen moeten wel aan dat aanbod kunnen voldoen. De vraag en het aanbod van duurzamer materieel kan versterkt worden door op grotere schaal verwachtingen uit te spreken en samen te werken, misschien ook wel op Europees niveau.  Zo kan je de markt dwingen om te verduurzamen.”

Complexe methode
Brede welvaart gaat verder dan alleen verduurzamen. Om die reden heeft Van Steekelenburg niet alleen gekeken naar welke duurzaamheidsmaatregelen er zijn, maar ook of hiermee de geluidsoverlast afneemt. “Het is complex om te achterhalen wat de geluidsimpact is. Als je aanneemt dat bouwmaterieel dat elektrisch, op waterstof of op biodiesel wordt aangedreven, een duurzamere keuze is, dan moet je dit vergelijken met het huidige materieel. Hoeveel decibel produceert een elektrische vrachtwagen in vergelijking met een vrachtwagen op diesel? Is dat een verbetering die je uit kan drukken in een geldbedrag? Hoeveel mensen ondervinden überhaupt last van het geluid?”
Van Steekelenburg denkt dat de voordelen van het transitiepad opwegen tegen de nadelen, maar benadrukt dat nog niet alle impacts tot achter de komma zijn te berekenen. “Werktuigen draaien vaak stationair, evenals generatoren. Dat kan een hoop overlast veroorzaken. En moet je nagaan hoeveel werktuigen door Rijkswaterstaat worden ingezet… Ik heb voor een antwoord gekeken naar de situatie in de Rotterdamse haven. Daar rijden wagentjes die automatisch containers van schepen halen, zonder chauffeur. Dat waren tot voor kort dieselwagens, die voor het meest van de tijd, al wachtend, stationair te draaien. De haven zat aan de limiet qua geluidsproductie en was gedwongen om na te denken over een oplossing. Elektrische wagens waren de oplossing en de verschillen zijn gigantisch. Niet alleen qua geluidsproductie, maar ook de operationele kosten zijn gedaald. Bij het transitiepad van Rijkswaterstaat zie ik vergelijkbare uitkomsten. De voorkomen schade in geluidsoverlast, evenals die door uitstoot van CO2, NOx en fijnstof, loopt voor 2030 in de miljoenen euro’s. De kosten om de transitie naar zero-emissie materieel in gang te zetten moeten niet worden vergeten, maar deze verdien je op de lange termijn terug.”

Vollediger perspectief, maar werk aan de winkel
Van Steekelenburg is na zijn stageonderzoek als adviseur economie blijven plakken bij Rijkswaterstaat. Hoewel hij in die rol niet bezig is met het meten van brede welvaart, wil hij zich daar in de toekomst wel weer mee bezighouden. “Het onderwerp heeft mij getriggerd en geïnspireerd. Het gaat verder dan alleen het meten wat de impact is op het milieu en dus breder dan mijn studie milieuwetenschappen. Ik vind het tof om de effecten op brede welvaart te meten en de uitruilen tussen deze effecten inzichtelijk te maken. Tegelijkertijd is het lastig omdat er door de nieuwigheid van het concept nog weinig referentiekaders zijn en de waardering van effecten nog niet is gestandaardiseerd. Er is dus nog werk aan de winkel. Door de verbinding te zoeken met al-bestaande meetmethodes, zoals de maatschappelijke kosten-baten analyse, worden effecten beter meetbaar en onderling vergelijkbaar.”
Van Steekelenburg vindt tot slot dat brede welvaart en het klimaat een belangrijker aandeel moeten krijgen in het debat en de daaruit volgende beleidsbeslissingen. “Het is niet de bedoeling dat brede welvaart of het klimaat worden gebruikt om gemaakte beslissingen achteraf te rechtvaardigen. Om echt het verschil te maken moeten deze concepten meegenomen worden vanaf het begin, bij de sturing van organisaties.”

Terug naar overzicht