Om het klimaatdoel te halen (zestig procent minder CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990) en de bijbehorende energietransitie mogelijk te maken, moeten bedrijven meer en meer in hun eigen lokale energie gaan voorzien. Dat stelt Hans-Peter Oskam, directeur Beleid & Energietransitie van Netbeheer Nederland. “We moeten lokaal doen wat lokaal kan en centraal wat centraal moet.”
Netbeheer Nederland is de brancheorganisatie van alle energienetbeheerders, waaronder ook NGinfra-lid Alliander. Onlangs bracht Netbeheer Nederland een quickscan uit met conclusies voor het kabinet. “Uit ons onderzoek blijkt dat het doel van minimaal 55 procent CO2-emissiereductie en liever nog 60 procent in 2030, samen met de ambitie voor de versnelling van de woningbouw én de groeiende economie, op dit moment niet haalbaar zijn zonder extra ingegrepen”, geeft Oskam aan. “Wij doen er als netbeheerders echter wél alles aan om de energie-infrastructuur geschikt te maken voor die doelstelling. We leggen daarvoor miljardeninvesteringen neer. En toch is dat alles nog niet genoeg. Er moet meer gebeuren en daar is haast bij. We schatten in dat we 40 miljard euro tot 2030 nodig hebben, oplopend tot 102 miljard euro in 2050. De rijksoverheid moet daarbij harde keuzes maken. Niet alles kan overal meer, want de congestie zit in het transporteren van energie. Het is niet logisch dat we bijvoorbeeld windenergie van de kust naar Limburg moeten brengen. Van dat soort transportbewegingen moeten we af.”
Niet vrijblijvend vestigen
Dat betekent concreet volgens Oskam dat niet elk bedrijf zich meer zomaar ergens vrijblijvend kan vestigen. “Bijvoorbeeld: als er een grote energieverbruiker zoals een datacenter of fabriek moet komen, dan moet de overheid de vestigingsplaats aanwijzen en daarbij rekening houden met de impact op het energiesysteem als geheel. Dus eerst de energievergunning, dan pas de aansluiting aanvragen.”
Oskam ziet voor zich dat bedrijven, waaronder openbaarvervoerbedrijven, eerst zelf kijken hoe ze lokaal hun energievoorziening kunnen organiseren. Al dan niet in combinatie met aanpalende organisaties. “Lokaal opwekken en gebruiken is een goede oplossing. Dan hoeven we ook minder van het overvolle landelijke netwerk gebruik te maken.”
Volgens de beleidsdirecteur luiden dat soort keuzes het nieuwe energiesysteem in. “Ik denk dat andere infrabeheerders het herkennen als ik zeg dat de tijd van overcapaciteit, dus bouwen voor de piek, voor de infrastructuur voorbij is. We hebben in Nederland lang de luxe gehad dat we infra robuuster dan noodzakelijk konden aanleggen. Een extra rijbaan, een extra landingsbaan of meer hoogspanningsmasten. Nu wordt het tijd om die infra beter en optimaal te gebruiken. Want het wordt niet honderd procent van de tijd gebruikt, maar is robuust gebouwd voor alleen de piek. Maar er staan niet altijd files, er staan niet altijd rijen op Schiphol en ook is er niet altijd congestie op het elektriciteitsnet. De hamvraag is dan ook: hoe komen we tot optimaal gebruik? Om daar te komen hebben we gebruikers van infra hard nodig. We kunnen je niet altijd aansluiten, maar je kunt wel zelf acties ondernemen waarmee je de kans groter maakt dat je wordt aangesloten. Dat is de cultuurverandering. Daar valt lokaal opwekken ook onder.”
Lokale initiatieven
Oskam juicht dan ook initiatieven zoals de E OV-hub van de Rotterdamse RET toe. “We zijn daar blij mee, want dergelijke lokale initiatieven ontlasten onze netwerken. Waarom zou je bedrijven die een grote aansluiting hebben niet koppelen aan bedrijven die veel elektriciteit vragen? Aansluitend: elk bedrijf wordt in onze visie ook een energiebedrijf of een energiehub. Daarbij komt dat infrabedrijven de mogelijkheid hebben om cruciale energieknooppunten te worden, waar andere partijen op kunnen aanhaken. Let wel, probleem daar is dat we allemaal concurreren om dezelfde aannemers, grondstoffen en arbeidskrachten. Ook deze oplossing is dan ook nog niet zomaar ineens gerealiseerd.”
De vraag naar energie gaat vanwege de elektrificatie harder dan netbeheerders het net kunnen verzwaren, constateert Oskam. “Dan word je wel gedwongen om te kijken naar alternatieven. Dan denk ik zoals besproken aan lokaal, maar ook aan het inbrengen van flexibiliteit. Hoe verleiden we bedrijven om minder energie te verbruiken als het net vol is, het niet waait of er geen zon is? Denk aan dalurencontracten, maar ook aan ons programma Allocatie 2.0, een soort rekeningrijden op het netwerk. Waterschappen bijvoorbeeld kunnen hun gemalen aanzetten als de zon schijnt of de wind waait. Aan dat soort oplossingen kun je denken.”
Energieknooppunten
“Een datacenter in een willekeurig weiland plaatsen, moeten we niet meer willen”, benadrukt Oskam. “De overheden moet lokaal, regionaal en landelijk energieknooppunten vaststellen waar je als bedrijf mag gaan zitten. Tot nu toe was het fijn als je met de aanwezige infrastructuur rekening hield, maar de tijd van vrijblijvendheid is voorbij. Van een marktgedreven model moeten we naar een publiek ontworpen model. Dat is echt een ommekeer, maar het moet. Alleen zo kun je de bestaande infrastructuur beter benutten en hoef je minder extra masten te plaatsen en kabels te trekken.”
Los daarvan hebben de lokale en regionale energiesystemen een back-up nodig voor als het niet waait. “Dat kunnen lokaal batterijen zijn, maar ook van waterstof verwachten we veel. Alleen die innovaties zijn nog niet zo ver dat we er volop gebruik van kunnen maken. Lokale en regionale netwerken moeten dan ook op het grote, landelijke net worden aangesloten. Voor als de zon niet schijnt of de wind niet waait. Zo bezien blijf je altijd aan elkaar verbonden.”